travel stories
Photos are made to create memories. When I am on the road, I take pictures to capture memories and recall stories. Besides photographing, I want to preserve memories that are larger than a picture. To remember the expressions, the people I meet, and the history and culture of each destination, I write. Writing helps me create a bigger picture than a photo can provide.
In recent years, I have traveled to different areas around the world to enrich my cultural knowledge and gain more respect for the ways people live and behave. As a journalist, I spread information by creating videos to inform the audience. However, I also strive to be part of the spectators. To avoid shaping my worldview solely through media, I travel to experience real life.
I write about how I travel, who I am with on the road, the people I meet, and the destinations I visit. The stories are mostly about my world travels with Élodie, my French partner. Before embarking on a longer journey to Asia, Oceania, and South America, we traveled to Myanmar. We had not been together long, and because of my limited English, we spoke the language of love.
Like on our world travels, I had a notebook and pen in my backpack in Myanmar. In the evenings, I would sit down and write the keywords of the day in my booklet. These words are the foundation for the stories that I write. At home, I saw the pile of notebooks growing higher. While leafing through these memories, I decided to start writing a book (or books) about my travels. To shape it into a compelling story, I use flashbacks.
Traveling also helps me develop my language skills, but to tell the stories in more detail, I write in my mother tongue, Dutch. Below are paragraphs from my travel in Myanmar. Currently, I am working on my first book in my spare time. When the book will be released is still unknown.
Irrawaddy
We staan weer bij de ontvangstbalie. Het is donker binnen. Met handen en voeten vragen we aan het jonge personeel hoe we de stad het beste kunnen verkennen. We lopen achter de twee tieners aan. Ze nemen ons mee naar buiten, naar een kleine ruimte naast de ingang van het hotel. Achter een deur, gemaakt van een roestige stalen dakplaat, wijzen de twee meisjes naar damesfietsen. Elodie pakt de fiets met de metalen korf voorop het stuur. De buurvrouw zwaait ons gedag. Haar gewaad wappert. Ze roert in de stoofpot. Die smaakte heerlijk. Ik fiets op het wat zwaarder trappende model. We draaien linksaf een industrieterrein op. Houtbewerkers en marktkooplui verkopen hun waren op straat. Al snel komen we bij het water aan. Voor eerst sta ik oog in oog met echte armoede. Mensen wonen in zelfgemaakte hutten. Van gesprokkeld hout en stukken plastic. Ze leven onder bomen, aan de oevers van de Irrawaddy. De rivier waarin ze zichzelf wassen, worden ook hun kleren gewassen. Toch lijken ze tevreden. Kinderen zijn goed gehumeurd. Ze spelen voetbal met oudere jongeren. Anderen hebben plezier in het water. Hun ouders kijken toe vanuit hun huis. Ze roepen iets onverstaanbaars. Boven de plastic en stalen daken, die rusten op takken, zijn tientallen rookpluimen zichtbaar. Het is etenstijd.
Transport
Boven ons zien we een vrachtwagen. Met een slakkengang krult die de berg op. Twee bochten later rijden we erachter. De motor brult. In de laadbak zitten volwassenen en kinderen. Bont gekleed en goedlachs. Op de top vlak het af. Thura wijst naar links. We hangen de helmen aan het stuur. Geruisloos stappen we een gebedshuis binnen. Het is overdekt met dezelfde platen, waarvan de deur van het fietshok in Mandalay is gemaakt. De boeddhistische viering is al begonnen. Iedereen zit. Op kleden. Her en der is nog plek. Mijn aandacht dwaalt af naar de houten ronde palen. Ze zijn versierd met bladgoud. Mannen zijn sober gekleed. Vrouwen dragen kleurrijke jassen en jurken. Een brullend geluid komt van buiten. De vrachtwagen. Enkele volwassenen komen nog naar binnen. Ze blijven achterin staan. Ze weten dat de ceremonie bijna is afgelopen. Elodie staat eerder op en loopt tussen de menigte naar buiten. Ik blijf nog even zitten, voordat ik langs de pronktafel loop. Er staan aangeklede boeddhabeelden. De sculpturen zijn aangekleed met okergele gewaden. De kleur van wijsheid. Ik struin wat rond. Een enkeling is nog in zichzelf gekeerd. Tussen de palen stap ik naar buiten. Van de betonnen vloer op het het lichtgele zand. Waar het binnen innig was, is het buiten luidruchtig. Op zelfgemaakte instrumenten gaat de viering over in een feest.
Vee
Elodie houdt haar armen strak om mijn middel. Ze kijkt over mijn schouder naar de vier koppels die voor ons rijden. ‘Goed dat je die jas gisteren hebt gekocht’, schreeuwt ze, terwijl ze haar handen in mijn jaszakken stopt. ‘Zeker, nu is het aangenaam.’ Competitief als ik ben, haal ik de andere koppels in. Eerst het duo uit Engeland. Vervolgens de twee uit Australië. Aan de rand van Kyaukme loopt Thura een tankstation binnen. Met gevulde tanken en tabak rijden we de stad uit. Op een licht oplopende weg moeten we uitwijken voor ander verkeer. We minderden vaart en rijden rustig langs de witte kudde, gebochelde koeien, die net als ons in een rij achter elkaar aangaan. ’Kijk daar.’ Elodie buigt haar hoofd naar rechts en ziet hoe grote vogels rondcirkelen boven een heuvel. ‘Adelaars?’ ‘Zou kunnen.’ Hoe hoger we komen, hoe natter en slechter het wegdek wordt. Hoog in de toeren klimmen we verder. Haarspeldbochten. Na ruim een uur stoppen we aan de rand van een bocht in een klein dorpje. ‘Waren dat Adelaars?’ Thura knikt en loopt het houten restaurant binnen, dat rust op de helling van de berg. Onze band is niet optimaal. Dat begon al tijdens de ontmoeting gisteren, toen ik merkte dat hij niet wist om te gaan met mijn humor. Vaak woordspeling. Het schakelgeklooi en het inhalen deze ochtend helpt ook niet mee. Na zo’n tien minuten komt hij aangelopen op de houten vlonder. 'Het eten staat klaar.' Een salade van theebladeren. Verrassend lekker. Net als de verfrissende drank, waar schilfers van citroengras inzitten.
Keuken
De deur gaat open. Met grote groene bladeren in haar hand loopt de jonge vrouw richting haar moeder. Ze zit op een krukje, op kuithoogte. Naast een vierkant. Een met houten latten afgebakend vierkant. In het midden staat een pan op het vuur. Vlammen schieten langs de zwarte pot. Het zorgt voor warmte en licht. Aangenaam. De zon zakte al vroeg achter de bergen en daarmee de temperatuur. Het is onze eerste avond bij het gezin dat in een houten huis op palen woont. Regenwater uit de bergen kan eronderdoor stromen. Binnen is het duister. Haar grootmoeder roert in de soep. Ongeroerd, op een afstandje, liggen wij op handgemaakte kleden met patronen. De meesten nemen gretig aftrek van een fles rijstwijn, die Sven in Kyaukme heeft gekocht. In de inmiddels bekende witte schaaltjes wordt het eten geserveerd. Veel groentes uit de omgeving. Met gebaren maken we de ineengekrompen vrouw duidelijk dat het verrukkelijk is. Ze glimlacht. Haar man staat op. Hij komt even bij ons zitten en staat weer op.
Vriendelijk
'Heb je genoeg water bij je?' 'Ja, past deze fles nog bij jou in de rugtas?' Ik pak mijn tas opnieuw in en trek de rits dicht. Drie dagen trekken we, bepakt met een zet extra kleren en een tandenborstel, over de bergen van de Shan provincie. We krijgen een kijkje in het leven van deze Myanmarese bergmensen. Hun primitieve manier van leven. Leven met wat de natuur te bieden heeft. We trekken van huis naar huis. Van hut naar hut is toepasselijker. Het zijn verblijven met rieten daken en muren van bomen, takken en gras. Iedere familie heeft zijn eigen werk. De één verbouwt groente, de ander jaagt en weer een ander maakt gereedschap. Op een steile berg wordt geoogst. Naast een hut is een hertenhuid strak gespannen, waarvan kleding wordt gemaakt. Met minimale middelen helpen ze elkaar. Ze zorgen voor elkaar. Een lokaal netwerk.
Balans
'Kijk, daar zijn de trappen naar het dorp.' Op de overdekte trap dalen we af. We zijn terug in het dorp waar de trekking begon. Drie nachten sliepen we op een houten vloer. Ik voel mijn heupen. Mijn ribben. Het primitieve leven. De basis. De eenvoud van het bestaan. Pijnlijk voor het lichaam. Strelend voor de geest. Terug in het dorp, waar we begonnen, wordt de eenvoud nog maar eens zichtbaar. Drie kinderen spelen met een houten plank. Op twee naast elkaar gelegen zandpaden. ’Mag ik meespelen’, vraagt Elodie. Een van de drie loopt naar het hoger gelegen zandpad. ‘Klaar?’ De kinderen knikken. Alle vier beginnen ze te lachen. Op de provisorische wipwap.
Nyaung Shwe
'Ik ga weer terug.' Elodie blijft nog even zitten tussen het riet aan het water. Op het erf loop ik naar een bananenplant. Een vrouw die op het houten terras van haar huis zit, staat op. Ze komt mij tegemoet lopen. Ik wijs naar de bananenplant en probeer duidelijk te maken of ze al hebben geoogst. Ze loopt terug naar het terras en gaat naar binnen. Elodie komt op mij afgelopen. Uit het huis komt haar man met een gele tros naar ons toe. Wij trekken er twee af en geven de rest terug. Hij doet een stap achteruit en gebaart dat hij ze niet terug wil. Na wat tegenstribbelen pakt hij de tros aan. Samen eten we een banaan. Ik steek hem omhoog om de vrouw te bedanken, die weer op het terras zit. De man vertelt over zijn plannen op het erf. Een nieuwsgierige buurjongen, die al een tijdje over de balustrade van het terras hangt, komt bij ons staan. Hij luistert aandachtig mee. Zijn buurman betrekt hem in het gesprek. ‘En dat is zijn boot.’ Onze blikken wenden af naar de langwerpige boot, die langer dan vijf meter is. ‘Willen jullie naar het meer?'
Inle Lake
Hij staat als een huis. Net als de vele dorpen op het meer. Naast het vangen van vis, heeft hij nog een inkomstenbron. Een zwart silhouet steekt zijn been de lucht in. Met zijn rechtervoet balanceert hij op de smalle boot. Zijn linkerbeen tilt hij hoger en hoger. Daarop rust het kegelvormige net, dat hij vasthoudt met zijn hand. Na aantal keer puntert de acrobatische visser in onze richting. Hij houdt zijn hoed op. We bedanken hem voor zijn kunsten en varen door. De zon zakt dieper achter de bergen en laat voor even een roodgele horizon achter. De motor gaat uit. In een restaurant vullen we onze eigen motor en heffen het glas met onze naamgenoten.
Pasgeboren
Daar komt die weer aangerold. Op een onverhard pleintje, omgeven door huizen van bamboe, trap ik een balletje mee. Een groep jongens, die bij ons halverwege de basisschool zouden zijn, kaatst de bal heen en weer. We zwaaien ze gedag. De bal komt achter ons aan als we verder lopen. Met een ros vliegt het stuk leder over het zestal. Een van hen rent er achteraan. Op blote voeten. Op een her en der verzakte houten vlonder lopen we door. De grond eronder is zompig en bezaait met rotzooi. Vooral plastic flesjes. Het is laagtij. Boten liggen stil. In een open hut op palen glimlacht een oude vrouw naar ons. Een paar planken verbinden het huisje met de vlonder. In haar armen ligt een baby. In een wit truitje op haar gele rok. Ze zit in een kleermakerszit. De gehurkte man naast haar zet een pan op het vuur en steekt twee vingers op. ‘Hij bedoelt dat het kindje twee dagen geleden is geboren’, zegt Elodie. ‘Twee dagen? 'Waar is de moeder?’ ‘Die is aan het werk’, zegt de opa van het pasgeboren kind.
1000 boeddha's
‘Mijn vader is monnik geworden toen mijn moeder omkwam tijdens de ramp’, vertelt de negentwintigjarige Nico. Hij wijst naar zijn tien jaar oudere vrouw. ‘Zij heeft haar eerste man verloren tijdens de vloedgolf.’ De pijn is twaalf jaar later nog steeds voelbaar. De nieuwsgierigheid werd hen fataal. Vluchten had geen zin meer. ‘Waar waren jullie?’ Nico was aan het werk in de stad. Choe Choe, die toen acht was, was daar ook. ‘Zat je op school?’ ‘Op dat moment wel. Tot mijn twaalfde zat ik op school. Sindsdien werk ik voor mijn familie.’ ‘Als gids?’ ‘Dat ook, maar ik kijk van dag tot dag wat ik kan doen. ‘Sta je morgen weer in de haven?’ ‘Waarschijnlijk wel.’ Het gesprek ging nog even door. Liefde, geweld en voetbal, waren thema’s die voorbij kwamen. Vooral geweld en het overmatige drankgebruik in de stad, stelt Choe Choe somber. Hij staat op. ‘Laten we weer gaan?’ ‘Wat is de volgende bestemming?’ ‘Het park van de duizend Boeddha’s.’ Alsof hij zijn emoties van zich afrijdt. Zo voelt het.
Shwedagon Pagoda
’Stuur me de foto als jullie terug zijn.’ Ik geef hem mijn aantekeningenboekje en een pen. Linksboven op een leeg vel schrijft de monnik zijn naam en adres. We laten hem de foto van ons twee op het bankje zien en beloven het hem te sturen. ‘Dat moet je wel doen’, oppert Elodie als we de weg oversteken om een vergelijkbaar beeld te aanschouwen. Waar de ene ligt, zit deze. Ook binnen. De Ngahtatgyi Buddha. Ook groot, maar drie keer zo klein als de vorige. "We gaan verder. Het is een half uur. Dan zijn we er.’ Elodie heeft langzaamaan genoeg van de vele kilometers, die we al per voet hebben afgelegd. ‘Onderweg eten we wat en dan lopen we door. In twee etappes. Dat is nog wel te doen toch?’ Ze gaat akkoord. In de taxi leek het allemaal redelijk vlak, maar zo nu en dan loopt de weg nog flink op. In een steile bocht staan we even stil. We nemen een slok water en kijken door de etalage. Vertwijfeld kijkt ze naar binnen. Door de vermoeidheid. Door de trek. We lopen door. De Gyar Tawya Street op. In een rechte lijn naar de grootste tempel van het land. Het kegelvormige bedevaartsoord lijkt wel te branden.